'de Franse Verleiding'
Nederlanders op reis naar het zuiden

Paris Passion

1948 - 1993

door Jeannet Richel

Sinds een paar jaar woon ik in een klein dorpje in het Zuidwesten van Frankrijk. Dat heeft natuurlijk heel veel te maken met die bekende paplepel waarmee alles wat Frans was bij mij werd ingegoten.
Elk jaar, van zolang als ik me kan herinneren tot het veel te vroege overlijden van mijn moeder in 1983, vertrokken mijn ouders met de trein voor een weekje Parijs. Die eerste jaren, vanaf mijn derde jaar zal het geweest zijn, dus in 1958, werd ik jaarlijks voor mijn vakantie bij mijn grootouders ondergebracht.
De liefde van mijn ouders voor Frankrijk, maar vooral voor Parijs, gaat ver terug....

Mijn moeder (Loesje) werkte in haar jonge jaren, vlak na de Tweede Wereldoorlog, als au pair in Parijs voor het gezin van een schrijver en woonde daar in een groot ‘maison bourgeoise’. Ze was er getuige van die eerste roerige jaren 50, het existentialisme en nadat haar werk als au pair afliep bleef ze nog enige tijd in Parijs wonen, ze kreeg een Franse verloofde en werkte een tijdje in een circus als assistente van de leeuwendompteur.... . Van dat laatste heb ik overigens alleen haar eigen woord, maar van haar verloofde heb ik nog wel een prachtige foto…Waarom ze speciaal naar Parijs ging. Ik heb het haar nooit gevraagd, maar misschien had het iets te maken met onze Hugenoten-achtergrond, iets waar mijn Oma vaak aan refereerde. Mijn grootouders gingen trouwens zelf altijd naar Engeland of Spanje, en dat was weer ‘very much not done’ vond mijn moeder, zeker niet tijdens het regime van Franco.

Mijn vader (Bob) vertrok, in die eerste jaren na de oorlog, met een koffer vol boeken en een reiswekker om al werkend en liftend naar het zuiden af te zakken. Flink beschadigd door de oorlog wilde hij het leven van een vrijbuiter. Helaas bleek zijn koffer wel erg zwaar en de inkomsten karig dus eindigde hij al snel als ‘landloper’ in een politiecel en werd op de trein terug naar Nederland gezet.

Weer op kamers in hartje Amsterdam ontmoetten mijn latere ouders elkaar in Cafe Reinders als ‘pleiners’ op het Leidseplein. De gemeenschappelijke Franse passie zal zeker een grote rol gespeeld hebben in hun opbloeiende liefde. Maar met mijn komst kwam er een eind aan het wilde leven. Jeanne noemden ze mij naar mijn grootmoeder, maar die naam werd al snel veranderd in Jeannet vanwege de erbarmelijke uitspraak van de gemiddelde Amsterdammer die Jeanne verbasterde tot Sjoaantje ... .

Juist nu merk ik aan den lijve hoe Frans mijn opvoeding was. Van jongs af aan genoot ik van boeken en films als Babar, Alleen op de wereld, Belle et Sebastien, Zazi dans le metro en Le ballon rouge. Later kwam daar La rue du chat qui peche, Thierry la Fronde en Fanfan la Tulipe bij. Beauvoir, Sartre en la Rive Gauche, Brassens, Brel en Ferré waren terugkerende onderwerpen bij ons thuis. Ik zong het allemaal feilloos mee, zelfs al begreep ik niet altijd wat ik zong. Ook de Franse omgangsvormen wist mijn moeder feilloos in mijn opvoeding door te voeren. In de dagelijkse contacten met mijn Franse vrienden hier merk ik hoeveel gemeenschappelijke achtergrond we hebben. Mijn latere verhuizen naar Frankrijk voelde echt als een thuiskomst!

Geld voor lange vakanties was er nooit dus bleef het altijd bij een karig weekje en pas op mijn 13e jaar, in 1968, mocht ik voor het eerst mee. Voor die tijd, was de redenatie, zou ik er toch niet veel plezier aan beleven.

Al vroeg in de zomer begon mijn vader met het trainen van zijn wandelbenen, elke ochtend vertrok hij lopend naar zijn werk in het Tropenmuseum waar hij als portier werkte en ’s avonds weer lopend terug naar huis.

Ze gingen altijd in september en altijd met de trein via een georganiseerde half pensionreis. De Franse Toeristen Service, de FTS organiseerde jarenlamg die reizen en het langdurige lidmaatschap van mijn vader leverde hem zelfs nog eens een bijna gratis reis op ... .

De week in Parijs zag er meestal precies hetzelfde uit, met een zeer vol programma. Père Lachaise moest in ieder geval bezocht worden en dan vooral de graven van Victor Noir, Max Ernst, Victor Wilde, Chopin en natuurlijk Edith Piaf. In het weekend ‘deden' we le Marché aux Puces, die immense Parijse vlooienmarkt bij la Porte de Clignancourt, en natuurlijk moest er uren gesnuffeld worden in de bakken met boeken bij de kleine boekwinkeltjes op de Rive Gauche en de bouquinisten langs de Seine. Dan (hooguit even) uitrusten op de Pont Neuf en dan maar snel weer verder.

Geen Eiffeltoren voor ons, ja ooit vroeger misschien voor Bob en Loes, zoals ik mijn ouders altijd noemde, maar geen koel glas op een terrasje of de winkeletalages bekijken op de Champs-Elysées. De dagen werden gevuld met lopen, lopen en nog eens lopen, een enkele keer als het echt niet anders kon met de metro. Oh, wat was het spannend als de toeter ging, om dan toch nog even te rennen voor die zware metalen deur naar het perron dichtsloeg.
Was het erg heet dan zochten we verkoeling in een kerk of stond een museum op het programma. Eten deden we tussen de middag uit het vuistje in een van de vele kleine parkjes. Een homp brood, een stukje kaas en een fles (vieze gesteriliseerde) melk (en speciaal voor mij meegebrachte pindakaas) en kijken naar brave kindertjes met handschoentjes aan die nooit vies mochten worden.

Het Franse eten, dààr moest mijn vader niets van hebben. Je zou natuurlijk verwachten dat hij ook deze mooie Franse gewoonte had overgenomen, en wat had mijn moeder dat graag gewild, maar helaas. Ook de Franse taal was hij niet echt machtig, en waarom zou hij ook, mijn moeder sprak het vloeiend, dus de noodzaak was er nooit. Maar hoe graag ze dat ook anders had gezien, ze kon mijn vader er niet van overtuigen en dus aten we elke avond in restaurant Luce een Nederlandse hap. Dit restaurant zat ergens in de buurt van Place Clichy en was door de reisorganisatie afgehuurd om de Nederlandse bezoekers niet te veel bloot te stellen aan het gevaarlijke Parijs. Daar hoorde je de verhalen van de andere reisgasten, over zakkenrollers en onbeschofte obers en dat koken met olijfolie gevaarlijk was voor de fragiele Nederlandse magen. Aan de excursies deden we nooit mee: een bezoek aan de Moulin Rouge als een groep makke schapen, met een veel te duur glas namaak bubbels, viel bij ons niet in de smaak.

Mijn vaders werkelijke obsessie met Parijs lag op een iets ander vlak. Natuurlijk had hij er alles voor over gehad om naar de Moulin Rouge te gaan, maar dan in La Belle époque met Zidler en Lautrec. Maar het was vooral het duistere Parijs wat hem fascineerde, de verhalen over de catacomben, de vrijmetselarij, de hoeren, het libertijnse leven, alles wat maar enigszins bizar was. Het mooiste was als de zoektocht leidde tot een oud boek met daarop magische symbolen of een embleem van een geheime orde. Of een prachtige print of een bronzen schedeltje opduikelen op de Puce.
Maar ook kunst in de brede zin des woord vormde een belangrijke aantrekkingskracht. Mijn moeder maakte poppen en mijn vader tekende enkele honderden surrealistische zwartwit tekeningen bijelkaar. Als tijdgenoten van Van der Elsken, Corneille en andere kunstenaars, hadden ze ooit ook de droom om in Parijs te wonen en te werken aan hun eigen kunst.

Terug in Nederland speelden we vele winters lang het metrospel, net zolang dat we bijna alle lijnen en hun op- en overstaphaltes uit ons hoofd kenden. We lazen Carmiggelt, Brusse en Freriks en bekeken vol heimwee voor de zoveelste keer onze fotoboeken.

Toen ik enkele jaren na het overlijden van mijn moeder voor het eerst met mijn zusje Martine en mijn vader en naar Parijs ging, kon ik wraak nemen. Nu was ìk degene die Frans sprak, en voor mij was Parijs toen al synoniem aan een heerlijke lunch of een uitgebreide avondmaaltijd. Geen restaurant Luce dus meer, en wat hebben we ervan genoten ...!

We aten bijvoorbeeld in het simpele buurtrestaurant Chez Tonton et Momo aan het Canal St. Martin, waar mijn vriend Ruud en ik het jaar daarvoor een gigantische indruk hadden gemaakt, omdat Ruud na het zien van wat ik op mijn bord had, na zijn eigen maaltijd meteen nog een tweede bestelling deed. Nog jaren daarna kregen we met elke Kerst een kaart van Tonton.
We werden daar dus ontvangen alsof we vaste klanten waren, mijn vader kreeg de heerlijkste lunch die hij ooit had gegeten en redelijk aangeschoten schuifelden we weer naar buiten. Op een andere dag aten we bij een piepklein restaurantje gerund door Algerijnen met twee kleine tafeltjes voor de deur, waar we een boterzachte lamsbout kregen met aardappelpuree, voor wat zal het helemaal geweest zijn..? Mijn vader was nu helemaal ‘om’ wat betreft het vermaledijde Franse eten.

Die allereerste keer dat ik met mijn ouders in Parijs was, bezochten we onder andere ook nog Les Arènes de Lutèce. Het was een snikhete dag en dat gaf die plek echt een buitenaards gevoel. La Cité des Fleurs, waarvan ik nog tot jaren daarna het gevoel had dat ik het slechts in een romantische droom had meegemaakt. Pas nadat ik Kees van Kootens beschrijving van zìjn bezoek eraan las drong het tot me door dat dit paradijselijke plekje echt bestond. Natuurlijk beklommen we la Butte en ik was ook betoverd door Père Lachaise. Maar het Louvre liet ik die keer aan me voorbijgaan. Gezeten op een bankje in de tuin in de zon kreeg ik als jonge tiener alle aandacht van Franse mannen die je je maar wilt wensen. Het was een vakantie die ik nooit zal vergeten!
Het zal zo halverwege de jaren 70 zijn geweest en weer komen Bob en Loesje aan met de trein die langzaam het station binnenrijdt. De bus die ze naar hun hotel zou brengen stond al klaar en nadat ze hun bagage ingeladen hadden stapten ze in en wachtten op vertrek. Dan ontstaat er een opstootje en mijn vader ziet een klein mager oud mannetje aangepakt worden door een grote kerel die hem op de grond werkt. Mijn vaders gevoel voor rechtvaardigheid maakt dat hij de bus uit springt om het slachtoffer te helpen. Hij duwt en trekt aan de grote vent, maar een vechtersbaas was hij niet. Dan hoort hij de grote man iets in zijn oor roepen, en hoewel hij dus geen Frans spreekt, begrijpt hij maar al te goed wat er naar hem gesnauwd wordt: “Police..Police” en zo kwam mijn vader bijna weer in een Franse cel terecht voor de hulp aan een gearresteerde zakkenroller op het Gare du Nord.

Slechts één keer kreeg mijn moeder haar zin en ging de vakantie naar Italië, ze doen Sorrento en Napels en Pompeii aan, maar het jaar erna waren ze weer terug op hun vertrouwde bestemming.

Na mijn trouwen gingen we voor het eerst op vakantie naar…. de Lichtstad, maar nu wel op eigen gelegenheid. We kochten een treinticket en zochten op de gok ter plekke onderdak. We vonden een sfeervol klein hotelletje in rue Gite le Coeur, net om de hoek van Boulevard St. Michel. Dit keer doen we wèl de Eiffeltoren, de grote boulevards en de terrasjes en het graf van Jim Morrison op Père Lachaise, maar ons lage budget zal ons de das omdoen. Op de avond voor ons vertrek dronken we ‘nog even’ een biertje op het terras van place St. Andre des Arts, het is gezellig dus we namen nog een tweede glas. Ondertussen werd het later en later. Rond twaalven vroegen we om de rekening die de helft van onze, nog te betalen, hotelrekening besloeg. De toen nog gebruikelijke girocheques waren ook al opgebruikt en de volgende ochtend kregen we in het postkantoor te horen dat geld overmaken vanuit Nederland zeker wel drie dagen ging kosten. Dus besloten we het hotel uit te sluipen, om mijn ouders over enkele weken geld mee te geven om het hotel alsnog te betalen. Maar helaas, deze waard kent zijn gasten en het lukte ons niet om met de koffer het pand te verlaten. Deze werd door de eigenaar, die nu vanzelfsprekend een stuk minder vriendelijk was, in beslag genomen. Toen schoot mij een stukje uit onze reisgids * over ‘Ma Tante’, de bank van lening te binnen. Met het fototoestel krijgen we misschien net genoeg geld om onze koffer weer mee te krijgen en inderdaad lukte het allemaal net, we reisden die dag kriskras door Parijs om uiteindelijk net op tijd de trein te halen….weer een ervaring erbij!

Jaren later met mijn liefde Ruud stond vooral La France Gourmande op het programma. Elke dag lunchten we èn stond een avondmaaltijd op het programma. We voelden ons als een vis in het water en wisten meestal de gebruikelijke touristtraps te vermijden. We aten in een Joods restaurant en in een Libanees, bij Tonton en in de eerder genoemde reisgids vonden we een Russisch restaurant waar de eigenaar, zo werd het beschreven, als hij je mag, zich uitgebreid bemoeide met de keuze van je menu en je van alles en nog wat bleef opscheppen van het uitgebreide buffet d’entrées. Ook het befaamde en noodzakelijke afzakkertje in de vorm van een kruidenvodka (met slang) kregen we van hem aangeboden. Kennelijk vond hij ons wel erg aardig ... . Zelfs die ene keer dat we toch maar eens in de Rue Mouffetard gingen eten vonden we een leuk, niet al te duur restaurantje met veel Franse cliëntèle. Het zag er goed uit, maar de ober besteedde geen aandacht aan ons en zelfs, nadat we eindelijk konden bestellen, duurde het allemaal veel te lang. Bijna staan we op het punt om op te stappen als de ober op ons afkomt en met grote gebaren zijn excuses maakt. De fles wijn krijgen we van het huis en vanaf dat moment loop het allemaal op rolletjes, tot het moment van afrekenen….Nogmaals maakte de ober z’n excuses en wij zochten tevergeefs naar onze portemonnee die we dus kennelijk op de hotelkamer hadden laten liggen! De reactie van deze man was heel eenvoudig “nou dan komt u toch morgen even langs om te betalen”. Van ons aanbod om een paspoort achter te laten wilde hij niet weten en vanzelfsprekend waren wij de volgende dag weer aanwezig.

Nu we hier permanent in Frankrijk wonen, moeten we ons paspoort in Parijs laten verlengen, daar gaat nog twee jaar overheen ….

Het is veel te lang geleden dat we in Parijs waren en er zal heel veel veranderd zijn, maar het zal altijd ons Parijs blijven.

*Neem nou Parijs, van Jacqueline Wesselius, 1977.

Jeannet Richel, 2014.

Voor reacties, bijdragen en informatie: info@defranseverleiding.nl

Terug naar de hoofdpagina van
'de Franse Verleiding'