'de Franse Verleiding'
Nederlanders op reis naar het zuiden

OP ZOEK NAAR
DE ZEEUWS-VLAAMSE
GRENS

door

Hans Wolters en Ger Verhoeve


Enkele kilometers van te voren steeg altijd de spanning. Iedereen ging wat rechterop zitten, er werd gerommeld met paspoorten, en het "Heeft u iets aan te geven" echode al enige tijd voordat het echt zou worden uitgesproken. Dan het ronde bord met de dikke zwarte balk: DOUANE - 100 M en tenslotte de rood-witte slagboom.
De auto voor ons werd gecontroleerd. Was dat een goed teken? Konden wij, volgens de steekproefmethode, zonder problemen doorrijden? Of werd het stoppen, kofferbak open, en uitpakken, omdat ze die dag juist extra streng waren? Tientallen keren hebben we in spanning gezeten, dat de slagboom niet omhoog zou zwaaien. Niet dat dat ooit gebeurd is, maar de landsgrens passeren, dat was geen sinecure. Valt er van dat grensgevoel nog iets terug te vinden? Of is ook die scheidslijn vervaagd?

Grenspaal 269a staat bovenaan de dijk. Souverein torent hij uit boven Schelde en Vlaams polderlandschap. Koninklijk zelfs, want de stijlvolle gietijzeren obelisk van ruim 1,5 meter hoog is getooid met de Nederlandse en de Belgische wapens. Naar het zuiden, in de verte, de Antwerpse haven; naar het noorden het 'Land van Waes'. Toch bekruipt ons een gevoel van teleurstelling. We hadden zo graag gezien dat de grens via duidelijke lijnen zichtbaar door het landschap zou lopen, via sloten, afrasteringen, bomenrijen, muurtjes en dijken. In werkelijkheid ontbreekt elk spoor. De schepen op de Schelde varen door, het koren groeit aan weerszijden even hard. Of zou dat gammele hek misschien op de grens staan en zijn dat Belgische schapen?

We rijden in de richting van Prosperdorp. Ineens verandert de kleur van het asfalt en terzijde van de weg staat andermaal een grenspaal, nu 269c. Verder is er niets te zien, behalve een fietser die de grens nadert. Hij trapt, gebogen over zijn stuur hangend, tegen de strakke tegenwind in door. Zwalkend concentreert hij zich op zijn trage voortgang en wankele evenwicht. Maar behalve de wind houdt verder niets hem tegen. Als we hem toeroepen of we hem even wat mogen vragen, zet hij de voet aan de grond. Met zijn voor-wiel op het donkere asfalt en de bruine kanvas fietstassen vol stronken andijvie op het lichtere, vragen we hem naar zijn grensgevoelens: "Vroeger liep hier op de baan nog een commies en die controleerde dan je papieren. Maor nu nie meer. Je hebt er geen erg in." In een wijds gebaar zwaait hij zijn arm in verschillende richtingen, alsof hij over de akkers heen wil reiken: "Dat komt ook, ik woon daar; en ik heb dáár nog wat grond, voor groente en zo. Dus als ik over de meet ga, denk ik: hè hè, 'k ben op de helft".

Hadden we nu werkelijk gedacht, zoveel jaar na de oprichting van de Benelux, met het Europese vrije verkeer van goederen, hier nog een bemande of duidelijk gemarkeerde grenspost aan te treffen? En toch: alleen maar een paal in het landschap bevredigt niet.
We rijden naar de N60, een drukke provinciale weg tussen Hulst en Sint Niklaas, met veel vrachtverkeer. En ja hoor, het grenskantoor Kapellebrug staat er nog. Het woord 'douane' siert de gevel en we zien de beambte al zitten in zijn glazen kantoortje, ruim zicht op beide landen, van waaruit hij nog zo naar voren zou kunnen treden. Maar de funktie is opgeheven en het kantoor staat nu als een lege huls overbodig langs de weg. Het enige wat aan de grens herinnert is een gat in het midden van de weg, waar de inmiddels verdwenen slagboom keer op keer het plaveisel moet hebben geraakt en waar nu de grote vrachtwagencombinaties, met nauwelijks ingehouden snelheid, doorheen dende-ren. Schuin rechts een lange smalle weg, die op Belgisch grondgebied pal langs de grens loopt. Diagonaal tegenover elkaar staan aan weerzijden van de hoofdweg de grenspalen. Wie ziet ze nog staan? Wìj hebben ons tenminste nog enigszins gedocumenteerd, maar de meeste voorbijgangers hebben geen idee. Ze zullen zich pas na een aantal kilometers bewust worden dat de bebouwing is veranderd, dat de meeste kentekens aan andere kleur hebben, een slager beenhouwerij is gaan heten. Gedachteloos wordt Nederland hier België. Op de hoek staat een Vlaamse frituur. Wat er met dat lege douane-kantoor gaat gebeuren, vragen we. "Tja, dat zal wel verkocht worden, denk ik". En terwijl de dieselwalm van het intense vrachtverkeer naar binnen waait, vertelt de eigenaar dat het hem eerlijk gezegd om het even is of de grens nu open of dicht is, zolang de eetgewoontes van de vrachtwagen-chauffeurs maar niet veranderen. "Een stevige bak friet en een cotelet erbij, da's toch prima eten, meneer".

Ook in de Grensstraat van het Vlaams-zeeuwse dubbeldorp Kieldrecht - Nieuw Namen herinnert op het eerste gezicht niet veel aan de vroegere grens. Geen spoor van een douanekantoor. Maar dat wil niet zeggen dat we niet in de gaten worden gehouden. Vanuit een dakraam roept iemand: "Zoekt u de grens? Die is weggehaald hoor!" Het blijkt dat aan het eind van de straat tot vorig jaar een douanehokje heeft gestaan. "Maar de paal staat er nog wel hoor!" Waar? "Daar, nee dáár, naast die garage. Ze hebben'um een meter verzet, want die man kon met z'n auto nauwelijks naar binnen en iedereen vond het best".

Nee, de grens is hier duidelijk relatief, wordt zelfs een stukje verschoven als dat zo uitkomt. In ieder geval geen schijn van absolute scheidingslijnen, zoals de zwarte kruisjes in de Bosatlas, die Nederland tijdens de aardrijks-kundelessen markeerden ten opzichte van het buitenland. Die kruisjes gaven de grens aan van wat eigen was en wat vreemd. Nederland losgebeiteld van de rest van de wereld.

Maar hier in de alledaagse werkelijkheid heeft de landsgrens allang zijn betekenis als barricade verloren. 't Geeft wel nog wat praktisch ongemak: "Je moet hier in het dorp eigenlijk altijd met twee portemonnaies op zak lopen." Maar daar staan ook voordelen tegenover. Zo blijken sommige huizen aan de voorkant gevoed te worden met electriciteit uit België en aan de achterkant met het voordelige Nederlands aardgas. The best of two worlds?

We lopen aan de Belgische kant de gendarmerie binnen. "Problemen tussen Nederlandse en Belgische Vlamingen?" wordt in een mengeling van ongeloof en wantrouwen herhaald. "Ach, bij die voetbalwedstrijd tussen de Rode Duivels en Oranje reden beide partijen rondjes door het dorp en werd er over en weer wel wat geroepen. Maar die zijn toch later samen wat gaan drinken, geloof ik". Ook het verhaal van de gendarme maakt duidelijk dat de grens hier nooit zo hard is geweest. Dat kon ook niet, want men trouwde over en weer, werkte aan de andere kant, ging voor de ene boodschap naar deze, voor de andere naar gene zijde, of na verloop van tijd andersom, al naargelang prijs en kwaliteit.
Hoopvol gooien we het over een andere boeg. Er moet toch nog iets van de romantiek van de grens terug te vinden zijn: "En die rijke smokkelhistorie dan? Die wilde achtervolgingen van auto's vol boter en kraaiepoten?" Het antwoord is eenvoudig en helder. "Vroeger smokkelde eigenlijk iedereen, als je tenminste vooruit wilde. We traden er wel tegenop, maar eigenlijk was het altijd klein werk. Een paar pond boter, zo nu en dan een paard dat bij nacht en ontij door het veld over de grens werd gevoerd. Alleen bij die boer, die n'n schuur op zowel Nederlands als Belgisch grondgebied had staan, ja, daar liep het echt de spuigaten uit, daar hebben we een eind aan moeten maken."

We verlaten Kieldrecht op zoek naar de grens die van hier naar het zuid-westen moet lopen. Tot ons genoegen ontwaren we een duidelijke afscheiding door het land: een kilometers lange dijk waarop lange rijen populieren staan, nauwkeurig afgepast op gelijke afstanden. Boven op de dijk staand vallen de verschillen op tussen de betrekkelijk lege, eentonige Zeeuws-Vlaamse kleigronden, waar ruilverkaveling elk avontuur uit het landschap heeft weggesaneerd, en aan de andere kant het zandiger, ouderwets gebleven Vlaamse land, waar slingerende heggen, kleine bosjes, en zandwegen een boeiender aanblik bieden. Maar waar staat de grenspaal? Een harkende tuinder loopt met ons mee. "Hier moet hij ergens staan" en op zijn knieën, het hoofd nauwelijks boven de grond, tuurt hij onder de struiken door. Dan stoot hij triomfantelijk zijn hark naar voren. Ergens in het struikgewas klinkt ijzer op ijzer. "Zie je wel, ik wist 't wel". Weer zijn we een illusie armer. In 1849, weten we, is er tussen België en Nederland een overeenkomst gesloten waarin een jaarlijkse schouwing en groot onderhoud van de grens werd voorgeschreven. Luidt Artikel 1 niet: "De plaatselijke besturen der aangrenzende gemeenten zullen in de lente van elk jaar de op de grens geplaatste palen doen nagaan, ten einde zich te verzekeren dat ze in goeden staat zijn"? Deze paal is voor zover we kunnen zien, op zich wel in goede staat. Maar wat heeft 't fraaie obeliskje op deze manier, verzopen in brandnetels en kreupelhout, nog uit te stralen ?

We doen een laatste poging. Via Koewacht en Overslag, waar men tot onze verbijstering zelfs zover is gegaan om het douane-kantoor om te bouwen tot "Frituur De Grenspost" naderen we, even voorbij Zelzate de grens bij Staak. Daar moet de grens volgens onze kaart een abrupte hoek van 90 graden maken. De plek suggereert de besluitvaardigheid van de tekentafel, dan wel een bijzondere natuurlijke gesteldheid. Een ruilverkavelingsweg volgt angstvallig precies de Nederlandse kant van de grens. De grenshoek zelf ligt verscholen achter wat bosschages. Maar de paal staat er wel degelijk. Aan weerszijden strekt zich, zover het oog reikt, akkerland uit. Vlak en eentonig. Geen enkele aanwijzing verraadt waarom hier de grens plotseling in heel andere richting verder loopt. Ongetwij-feld zal dit punt een bijzondere geschiedenis hebben. Maar we geven meer en meer toe aan het gevoel dat het er niet zo bijster veel toe doet. Dat het niet zo belangrijk is of dat poeltje, dat volgens de kaart Grote Kil heet, Belgisch of Nederlands is. Ook de boer, die zijn bedrijf op een steenworp afstand uitoefent, weet eerlijk gezegd niet veel van de grens af. Jaren geleden, zo herinnert hij zich, is er eens iemand geweest, die op zoek was naar een grenspaal die nog uit de tijd van Margaretha van Oostenrijk moest stammen. "Maar gevonden heeft ie niets". Wel weet hij uit overlevering dat de paal niet op de goede plaats staat. "Hij hoort eigenlijk dáár te staan, midden in 't water. Maar dat heeft geen zin, wel?" Wellicht dat zijn vader, die zich kort geleden uit het bedrijf heeft teruggetrokken, meer weet. Hoewel ....".

Wij rijden door het kale landschap met z'n enorme akker-vlakken naar een 500 meter verderop gelegen spiksplinternieuw bungalowtje. Vader werkt aan de voortuin, die in uiterlijk nog veel weg heeft van de omliggende akkers. Hij hoort ons verbaasd aan, leunt peinzend op zijn schoffel en mompelt welwillend een aantal onverstaanbare volzinnen over de grens, die van daar naar daar loopt. We leggen hem uit dat ons dat op zich ook niet is ontgaan, maar dat het ons om die intrigerend hoek gaat. De boer in ruste zwaait nog een keer met wijdse gebaren welwillend over het akkerland, schudt dan zijn hoofd, over ons, over de vraag, over die vermaledijde grens, wie zal het zeggen. En dan is het naar zijn gevoel kennelijk wel mooi geweest met die onzin. Als we er meer van willen weten moeten we maar naar zijn zoon gaan. Die woont daar, vlak bij de grens. En na een vriendelijke groet schoffelt hij, teruggekeerd in zijn eigen gedachten, verder.


Dit artikel verscheen eerder in gewijzigde vorm in 'de Volkskrant'.

© Hans Wolters en Ger Verhoeve.

Voor reacties, bijdragen en informatie: info@defranseverleiding.nl


Antwerpen herbergt een Nationaal Museum van Douane en Accijnzen.

Terug naar de inhoudspagina van
'de Franse Verleiding'

of

terug naar de voorpagina van
'de Franse Verleiding'