'de Franse Verleiding'
Nederlanders op reis naar het zuiden

DE VERGETEN PYRAMIDES VAN NOORD-FRANKRIJK

door Ger Verhoeve

Noord-Frankrijk. Eindeloos voortglooiend landschap. Uitgestrekte landbouwarealen. Voor Nederlanders lijkt er, behalve de ruimte, weinig te beleven. Maar aan dat zuidwaarts glijden in die ruimte gingen en gaan 'events' vooraf.

Hollanders sloegen ooit bij het Grenswisselkantoor Wernhout alvast Franse franken in. Ooit kreeg je daar leuke dingetjes, zoals het boekje 'Alle Fransen dragen een alpino' van Philip Freriks. Om onduidelijke reden, is het die ongrijpbare Nederlandse 'planologie', 'ligt' wat er aan grens over is nu bij Meer, een toepasselijker naam valt niet te bedenken. Toch?
En vervolgens, dwars door een geul van bedrijfshallen bij Gent en daaromtrent, afreidend op de Belgisch-Franse grens stond en staat nog steeds pal naast de E17 een torenhoog grijs betonnen geval, een monument kennelijk, maar volstrekt onbestemd. Waar reikt het naar uit? Waar dient het toe? Wie heeft dat bedacht, neergezet en betaald?

En dan, tot 1985, die mogelijke controle aan de grens. Nederland - België was altijd een makkie; 'terug' merkwaardig genoeg overigens minder. België - Frankrijk was andere koek. De grenspost, stevig bemand door douanes, had geen duidelijke naam, zo bij en tussen Kortrijk (Courtrai), Moeskroen (Mouscron) en Tourcoing. Maar ergens daar, door die douanesluis gaand, voelde je je als het ware geconfronteerd met het Franse staatsgezag, l'autorité. Waarachtig, als was 't een kwestie van toegelaten te worden, als ware 't een voorrecht.
Maar met het Akkoord van Schengen viel dat, zoals de Fransen zeggen, 'moment fort', weg. Je was toch altijd enigszins op je hoede, toch altijd een pietsie benauwd voor wat er mogelijk aan jou en je wagen zou kunnen mankeren, al was het maar het ontbreken van de zwartgedrukte letters Nl in een wit ovaal achter op je auto, op voorhand je zijraampje wenkend open gedraaid, gedempte muziek, opengeslagen wegenkaart op het dashbord: 'nee hoor, met ons is er niets aan de hand Monsieur, gewoon toeristen op weg naar Uw zon', zo'n signaal wilde je afgeven. Veelal was een volledige desinteresse, een soort neusophalen, je deel.

En nu? Nog steeds doemen daar rond en voorbij Lille aan de horizon contouren van heuvels op. Grijze, nee, bijna gitzwarte reuzenhopen. Nu eens afgeplat, dan weer puntig omhoogrijzend staan de gigantische massa's mijnafval als herkenningstekens in het landschap, symbolen van een vergane mijngeschiedenis.

Ze vormen nu een wat flauwe afspiegeling van wat eerder dat 'moment fort' was zuidwaarts: de kans op die grenscontrole. Talloze malen zijn we, op weg naar Parijs of zuidelijker streken en terug, de mijnheuvels, de 'terrils', voorbij gereden. Geïntrigeerd, dat wel.

Nu willen we ze eens van dichtbij zien, of liever nog, er bovenop. De rit naar de mijnheuvel van Noyelles-Godault leidt door lange, troosteloze straten. Hier en daar staan nog resten van industriële architectuur, die op z'n minst stamt uit het begin van de eervorige eeuw. Verder veel huizen in grove baksteen. De geglazuurde stenen randen boven ramen en deuren vormen de enige onderscheidende opsmuk in de eentonige huizenrijen.

Vlak achter huizen en supermarkten rijst de terril zo'n 150 meter de lucht in. Een hek staat, ondanks het grote verboden toegangsbord, uitnodigend open. We rijden het fabrieksterrein op. Opgebroken treinrails en hopen achtergebleven kolen. Een enorme fabriekshal met kathedraalhoge ramen. En overal de donkere gloed van steenkool.

Later horen we dat er nog zo'n 265 van deze heuvels in dit gebied staan, op een totaal van maar liefst 339. Ze zijn in kaart gebracht door de in 1979 opgerichte vereniging tot behoud van de mijnheuvels, 'La Chaîne des Terrils'. De vereniging werkte een beheersplan uit om te voorkomen dat ze successievelijk uit het landschap zouden verdwijnen. Wandelroutes werden uitgezet en er werd aktie gevoerd. Lokale autoriteiten en mijndirekties stonden niet te juichen bij de gedachte de heuvels in stand te houden. Ze liggen immers vaak tegen de stedelijke bebouwing aan en nemen veel plaats in. Voor velen zijn het zinloze, vuile sta-in-de-wegs. Bovendien bleek dat een deel het mijnafval nog te gelde kon worden gemaakt: brandstof voor elektriciteitscentrales, stenen voor het ophogen van taluds van snelwegen, materiaal voor beschoeiing en fundering.
De terrils kregen echter hulp uit onverwachte hoek. Sommige heuvels bleken namelijk van bijzondere ecologische waarde. De speciale gesteldheid van het naar boven gehaalde gesteente en de hoge temperaturen die in het binnenste van sommige heuvels voorkomt - tot soms wel duizend graden - maken een aparte flora en fauna mogelijk. Hier en daar schijnt men zelfs tropische planten, hagedissen en padden aan te treffen. Sinds 2012 staan er 51 op de Unesco-lijst van werelderfgoed ... .

Maar van dat tropische, zelfs ecologische, daar is met die van Noyelles duidelijk geen sprake. De terril staat weliswaar trots en majestueus als een pyramide voor ons, maar kaal en vrijwel onbegaanbaar. Niet voor een kleintje vervaard, maar toch bedachtzaam, zetten we als het ware de aanval in. Bij elke stap zakken we enkeldiep in een mengsel van gruis en stenen. Op de losse ondergrond verliezen onze zware profielzolen regelmatig hun grip. Bij het werk van de mijnwerkers werd zelfs op de kleintjes gelet; geen spoor valt er te ontwaren van glanzend anthraciet. Kennelijk niet voor niets is dit terrein voor onbevoegden tot verboden gebied verklaard. De helling is steil, maar de doorzetter wordt beloond. Boven gekomen ontvouwt zich een verbazingwekkend industrieel landschap. Lange rijen gelijkvormige mijnwerkerswoningen, verlaten fabriekshallen, open treinwagons, en aan de horizon tientallen andere terrils.

Met 'le nucléaire' en de des-industrialisatie is dit departement Pas-de-Calais na in het aan Parijs grenzende Seine-Sant-Denis en de Mediterrane Aude inmiddels één van de armste departementen van Frankrijk en het Front National raakt er steeds meer verankerd. Voor december 2015 staan er regionale verkiezingen op het programma en in de région Nord-Pas-De-Calais-Picardie maakt Marine Le Pen om, wat ooit één van de belangrijkste bastion van de Parti Socialiste was, als région in handen te krijgen. Pierre Mauroy, wijlen socialistisch burgemeester van Lille en François Mitterrand's eerste minister-president ('Changer la vie!') werd er opgevolgd door Martine Aubry, dochter van Jacques Delors, en was bedenkster van de 35-urige werkweek. Ze staat bekend als één van de 'éléphant' van de Franse socialistische partij, het 'orakel' uit 'le Nord', en is nog voor een paar jaar van haar pluche verzekerd.
Wat is er toch gebeurd met 'la gauche', 'links', dat in weerwil van de crises haar electoraat niet meer kan vasthouden, zelfs dat niet, en haar electoraat ziet wegglijden naar 'extreem-rechts'? Of gaan die stemmen op in 'algehele onthouding'? Zo is het tekenend dat in Nederland het dramatische verlies van de Partij van de Arbeid nauwelijks of niet ten goede komt aan de Nederlandse Socialistische Partij. Wat is er toch gaande?

We dalen weer af en staan oog in oog met wat zonder twijfel de beheerder van het terrein is. Vanaf de top hadden we zijn R-4 in de diepte al gezien. Vriendelijk legt hij uit dat we ons op verboden terrein bevinden. We kiezen voor eerlijkheid en noemen ons voor de gelegenheid mijnfreaks die altijd al zo'n heuvel wilden beklimmen. Het maakt enige indruk. Of we al in het museum van Lewarde zijn geweest ?

Het Centre Historique Minier is gevestigd in de vroegere mijn Delloye. In het vrijwel kale landschap vallen de mijntorens en de enorme liftwielen al van verre op. De torens hebben iets van pagodes. Twee ranke, haast elegante silhouetten. Fraai geornamenteerde zinken dakranden. Wij hadden ons een mijn anders voorgesteld: minder mooi, grimmiger. Maar al snel blijkt dat de grimmigheid niet boven de grond gezocht moet worden. Wie de grote gietijzeren poort binnenrijdt, raakt ongewild onder de indruk van de twee mijnschachten (altijd twee; één om de lucht aan te zuigen, één om het af te voeren) met daar bovenuit torenend de liftwielen. Gewoon mooi. Aandacht voor het detail heeft niet ontbroken. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de in Art Deco-stijl overal terugkerende naam Delloye. Naast de mijningang staat een laag hoofdgebouw, waar de direktie en de administratie gevestigd waren. Het blijkt niet alleen uiterlijk intakt te zijn. Binnen treffen we de minitieus gerestaureerde burelen van de mijn aan. In het kantoor van de geoloog liggen bodemkaarten uitgestald: prachtige dwarsdoorsneden van de schots en scheef door de bodem slingerende steenkolenlagen. Dit gebied stond bekend om zijn moeilijk toegankelijke, maar rijke steenkoollagen - in de woorden van de folder: "un bassin difficile, mais riche". De lampisterie met zijn duizenden koperen mijnlampen. Achter tralies, dat wel. Vanwege de toeristen. Ook indrukwekkend is de zogenaamde 'zaal der gehangenen'. Onder hoge plafonds hangen aan touwen de kleren van de mijnwerkers te drogen. Iedere mijnwerker had een genummerd touw, waaraan hij zijn bezwete kleren bevestigde en tot onder het plafond trok. Om vervolgens een stortbad te nemen.

Tot hier is alles, door de fraaie restauratie, toch wat steriel, bloedeloos. Maar naarmate de rondgang door de ruimtes vordert, verandert dat. Het boek waarin de loonadministrateur de boetes optekende die de mijnwerkers moesten betalen na het overtreden van veiligheidsvoorschriften, geeft inzicht in wat voor ongelukken er allemaal konden gebeuren. Röntgenfoto's hangen aan de muur van het kleine doktersvertrek. Zwarte vlekken tekenen de longen.

Het bezoek leidt via de liftinstallatie en zeef- en sorteerhallen naar een realistisch gereconstitueerd gangenstelsel. De bezoeker loopt met een ex-mijnwerker als gids door twee eeuwen mijngeschiedenis. En weer zijn het de kleine, simpele details, die de meeste indruk maken. Zoals het leren tuig, waarin de paarden loodrecht naar beneden werden gelaten, om daar in de donkere gangen de rest van hun zwoegend bestaan door te brengen. De dieren kwamen nooit meer bovengronds ! Het gaas, dat losrakende stenen en kleine instortingen moest opvangen. Ronduit huiveringwekkend is ook de uiteenzetting over hoe de stutten werden weggetrokken, wanneer een steenkoolader was uitgeput of een gang moest werden verlegd. De koelbloedigheid van de mannen die dit specialistische werk deden, 500 meter onder de grond, terwijl vlak achter hen de gangen zich donderend sloten. Overal moet lawaai geweest zijn. Van de machines. Van de steenkoolwagons, die later niet meer door paarden maar door kleine locomotieven werden getrokken, en waarvan er nog een paar staan. Van de continue draaiende liften.

Weer boven blijft de beklemming nog lang hangen. We kijken met andere ogen naar de steenkool die hier en daar nog op het terrein ligt opgehoopt. En naar die gigantische hoeveelheid stenen en gruis dat, door Fransen, Belgen en Polen van honderden meters diepte naar boven gehaald, nu als heuvels in het Noord-Franse landschap ligt. Tot in de zeventiger jaren werden dagelijks uit 300 schachten duizenden tonnen omhooggewerkt.

De bewogen sociale geschiedenis van dit gebied wordt ook in het museum getoond. De centrale hal is er helemaal aan gewijd. Twee eeuwen sociale strijd. De spiegelende vitrinekasten schermen de ellende, de armoede, de uitzichtloosheid iets te veel van de bezoeker af. Maar het uitgestalde boek 'Germinal' van Emile Zola wijst in de richting van een alternatief. Toen wij deze tocht ondernamen was de gelijknamige film van Claude Berri in roulatie, een mijnwerkersepos dat zich aan het einde van de eervorige eeuw in deze streek afspeelde. In Noord-Frankrijk lag één van de meest actieve kernen van de Franse arbeidersbeweging. Meerdere malen kwamen de mijnwerkers hier in opstand tegen de uitbuiting, de gevaren en de uitzichtloosheid van hun bestaan. De sociaal bewogen Emile Zola raakte onder de indruk van de mijnwerkersellende, boven en onder de grond. Hij daalde op 25 februari 1885 af in de 685 meter diepe schacht van de Germinal. In zijn bewaard gebleven werkschriften is de neerslag van zijn bezoek nog terug te lezen. Het stof, de roetzwarte kolenbikkers, de instortende mijngangen, de zwoegende kinderen, die in de vorige eeuw in de lage onderaardse gangen de volgeladen kolenkarretjes moesten duwen .... Waar het museum tekortschiet, vult de film aan en toont het 't menselijke drama. Gedramatiseerd, zeker. Maar net als 'Daens', de film over het bestaan van de Vlaamse textielarbeiders, indringend realistisch.

Het is al donker wanneer we terugrijden naar de autoroute. De straten zijn leeg en donker. Veel huizen en winkels zijn dichtgetimmerd. De mijnsluitingen hebben dit gebied sterk getekend. In het donker heeft het hier iets van een industrieel kerkhof, met de mijnheuvels als strakke, symmetrische grafmonumenten. Ze staan er als pyramides, zolang het nog duurt.


'GUIDE'

Het 'Centre Historique Minier', een belevenis, vindt U in het op 8 km. van Douai gelegen 59287 Lewarde op de terreinen van de vroegere mijn Delloye.

Voor tal van activiteiten: 'La chaine des Terrils'

Over de mijnschat Germinal, de heuvel en de industrïele geschiedenis van Denain kunt U lezen in 'Denain. Des Hommes d'acier - Une région à sauver' van Guy Cattiaux. En de uitzonderlijk fraai geïllustreerde Guides Découvertes (van de onvolprezen uitgeverij Gallimard) Joël Michel's 'La Mine dévoreuse d'hommes'.

En in de serie 'les Rougon-Macquart' van Emile Zola deel 3 'Germinal', prachtig uitgegeven in de Pléiade-reeks met een studie van Henri Mitterrand over 'Mes notes d'Anzin'. 'Germinal' is in een nieuwe Nederlandse vertaling van Jan Versteeg opnieuw uitgegeven door Van Oorschot (ISBN 90 2825 012 3).

Germinal van Zola is verfilmd met Gérard Depardieu en Miou-Miou in de hoofdrollen.


De oorspronkelijke versie van dit artikel werd enige jaren geleden geschreven samen met Hans Wolters en verscheen in 'Het Parool'. Begin december 2015 werd het vrijelijk opnieuw bewerkt en geaktualiseerd.

© Ger Verhoeve en Hans Wolters

Voor reacties, bijdragen en informatie: info@defranseverleiding.nl

Terug naar de hoofdpagina van
'de Franse Verleiding'