'de Franse Verleiding'
Nederlanders op reis naar het zuiden

vervolg
( pagina 2 / 2 )

DE TIJD VAN MONSIEUR
ALBERT


Eindeloos precisiewerk leverde uiteindelijk een beeld op van 700.000 tot 100.000 jaar fauna, flora, landschappen en klimaten die kwamen en gingen in de Languedoc: tropische tijden, ijstijden, tijgers, olifanten, neushoorns en ook mensen. Of moeten we zeggen ‘mensachtigen’? Er wordt gewezen naar de plek waar op 22 juli 1971 de resten van de schedel van een prehistorische man werden blootgelegd. Deze ‘l’Homme de Tautavel’ werd uiteindelijk gedateerd op 450.000 jaar. Tautavel haalde de wereldpers. En na jaren verder speuren kon een portret, een model worden gemaakt van die eerste, uit Afrika afkomstige bewoners van Europa: hoe ze er waarschijnlijk uit hebben gezien, dat het jagers en kannibalen waren en dat ze het vuur nog niet kenden. Een precieze analyse van de binnenkant van de schedel wees uit dat ze in staat waren om te spreken. Of ze dat ook daadwerkelijk deden zullen we waarschijnlijk nooit met zekerheid weten. En dat het hier de voorlopers betreft van de zo’n 35.000 jaar uitgestorven Neanderthalers is vooralsnog wetenschappelijk giswerk. Primitieve kunstenaars die hun grotten beschilderden, zoals in de onlangs ontdekte grot van Chauvet in de Ardèche, waren ‘t niet. Die schilderingen zijn gedateerd op ongeveer 30.000 jaar. En ‘t was zeker geen Cro-Magnon die z’n grotten bij Lascaux in de Dordogne beschilderde. Dat is eigenlijk nog maar zo kort geleden, een 10 a 15 duizend jaar.

In het nieuwe museum van Tautavel wordt geprobeerd ‘t allemaal op een rij te zetten, uit te leggen met audiovisuele presentaties, een serie van levensechte prehistorische taferelen en, uiteraard, vitrines vol vondsten. Er is zelfs een replica, een exact afgietsel, van de grot uit 1984. Prehistorische tijdperken worden op een rij gezet en de ‘Homme de Tautavel’ wordt geplaatst in wat er nu bekend is van de evolutie van de mens. Maar ‘t is bijna onvermijdelijk te verdwalen in al die miljoenen jaren. Op één van de monitors verschijnt ‘t markante hoofd van Monsieur Albert, dat geeft gelukkig weer wat houvast. Hij was nota bene burgemeester van Tautavel toen de grote ontdekking werd gedaan. Nadat de schedel uiteindelijk uit het ingedikte zand en klei was bevrijd moest ‘t ergens veilig bewaard worden. Monsieur le Maire heeft die nacht geen oog dicht gedaan, steeds maar weer kijkend naar die schedel op z’n nachtkastje. Nu ligt ‘t ergens in een kluis voor een nieuwe eeuwigheid opgeborgen, met af en toe een zwaar bewaakt uitstapje naar een expositie in New York of Tokyo.

Voor Tautavel brachten de ontdekkingen onverwacht nieuwe, welkome kansen. Want nadat de olijven waren geveld en vervangen door druiven, kwam al gauw de wijnbouw in problemen. Er werd gemechaniseerd en gesaneerd en men trok weg uit Tautavel. Van de 1000 inwoners in 1950 waren er in de tachtiger jaren nog maar 650 over. Een doortastend gemeentebestuur omarmde de prehistorische schatgraverij als nieuwe kans. Het nieuwe museum en het onderzoekscentrum, een investering van meer dan 40 miljoen francs, zijn inmiddels goed voor 20 banen. En wat er indirect omheen hangt is minstens een veelvoud daarvan. Het inwoneraantal neemt weer toe. In ‘t oude dorp zijn een mini-marché, een apotheker, een Crédit Agricole, een tabac, een bakker, postkantoor, twee kapsalons, 2 eenvoudige hotelletjes met terras en verschillende proeflokalen van plaatselijke wijnhuizen. En da’s nog geen eens alles, en al oneindig veel meer dan de meeste andere dorpen op het Franse platteland.

Buiten het dorp, beneden het museum richting begraafplaats en Vingrau, is een sliert van nieuwe middenstand gekomen: Manu serveert er drankjes en snacks, en direct aangrenzend is hij ook nog eens ‘Le Prince de Paëlla’, er is een poterie, en een museum gewijd aan ‘de Bij en de Honing’, er worden ijsjes verkocht en gebrande nootjes, en op de parkeerplaats van de wijncoöperatie (‘Musée et Dégustation !) ligt het startpunt van een als stoomlocomotief verpakte tractor die drie open wagons met toeristen door dorp en omgeving sleurt.

Zaterdagmiddag loopt een lange rouwstoet achter een minstens dertig jarige Peugeot-stationcar. De vervaalde, donkerblauwe Peugeot is van de gemeente: een uitvaart is hier zaak van de gemeenschap. Ze zouden hier vreemd opkijken als iemand met een begrafenispolis langs de deuren zou gaan. Uit respect voor de overledene is iedereen gaan staan, ook op het terras van Monsieur Albert, en zwijgt. ‘t Enige geluid is ‘t diepe gerommel van de Peugeot met het stoffelijke overschot van Madame achterin en bloemstukken op het dak. Honderden mensen volgen haar naar de begraafplaats; eerst een groepje van uitsluitend mannen, daarachter een lange stoet gemengd.

Aan het eind van de middag hangt er op de Place de la République weer de vertrouwde sfeer. Monsieur Albert heeft net uitgelegd dat ‘t groepje mannen voorop nog de Arabische invloed verraadt. Sommigen noemen hem fluisterend ‘Monsieur Je-Sais-Tout’, ‘meneer kweetalles’. Een jonge Française loopt gedecideerd en zonder haar omgeving enige blik waardig te achten af op een onbezet tafeltje. Manlief en twee peuters mogen, moeten, eveneens plaatsnemen. Met een korte hoofdknik wordt Albert opgeroepen. Na zijn stralende "Bonjour, ma jeunesse!" dicteert ze zonder enige verandering in gelaatsuitdrukking de gewenste consumpties. Als Monsieur Albert terugkomt en de drankjes van zijn dienblad op het tafeltje zet slaat de kerkklok vele uren af. "Kijk", zegt Albert tegen de twee peuters en hij toont ze z’n lege polsen, "dat horloge irriteerde me zo, ik heb ‘t maar aan de kerktoren gehangen". Met een lichte vertwijfeling kijken de kinderen van kerktoren naar mama. Haar gezicht verraadt zowaar een zweem van een glimlach.

~

Terug naar pagina 1


Dit artikel verscheen eerder in gewijzigde vorm in 'de Volkskrant'

© Ger Verhoeve

Terug naar de hoofdpagina van
'de Franse Verleiding'